
Jurisprudentie
BJ5534
Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809434/1/R2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809434/1/R2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 29 december 2008, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2008, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de goedkeuring.
Uitspraak
200809434/1/R2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 december 2008, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2008, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de goedkeuring.
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 2 juli 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Buitengebied, deelgebieden Hoeven en Oudenbosch" (hierna: het wijzigingsplan).
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent goedkeuring. Het college heeft bij besluit van 13 januari 2009 alsnog over de goedkeuring van het wijzigingsplan besloten. Gelet hierop en nu [appellant] niet heeft aangegeven waarin zijn belang bij een oordeel met betrekking tot het uitblijven van een goedkeuringsbesluit is gelegen, is het procesbelang van [appellant] bij een uitspraak van de Afdeling op dit door hem ingestelde beroep komen te vervallen. Het beroep is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Het besluit van het college van 13 januari 2009 wordt, gelet op artikel 6:20, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Het beroep van [appellant] wordt geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht, nu dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Het wijzigingsplan voorziet in de vergroting van het bouwblok op het perceel [locatie] te [plaats], waar het bedrijf van [appellant] is gevestigd, ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande kas.
2.5. Bij besluit van 18 september 2007 heeft het college goedkeuring onthouden aan het wijzigingsplan. De Afdeling heeft bij uitspraak van 11 juni 2008, zaaknr. 200708066/1 dit besluit vernietigd. Daarbij is, voor zover hier van belang kort weergegeven, overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is aangesloten bij het uitgangspunt in de Beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen 2003 dat maximaal 0,5 hectare aan teeltondersteunende kassen is toegestaan, terwijl dit uitgangspunt in de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende Beleidsnota Glastuinbouw 2006 was verruimd.
2.6. Met het thans voorliggende besluit heeft het college wederom goedkeuring onthouden aan het wijzigingsplan. Volgens het college is in de Beleidsnota Glastuinbouw 2006 (hierna: de Beleidsnota Glastuinbouw) de mogelijkheid opgenomen voor agrarische bedrijven om in nader aan te wijzen gebieden onder voorwaarden, in afwijking van maximaal 0,5 hectare, uit te breiden naar maximaal 1,5 hectare aan teeltondersteunende kassen per bedrijf. Er zijn nog geen gebieden aangewezen, maar gebieden kunnen voor verruiming van teeltondersteunende kassen in aanmerking komen als er een duidelijke concentratie van tuinbouwbedrijven aanwezig is die reeds gebruik maken van ondersteunende kassen, aldus het college. Daarnaast moeten bedrijven nog een substantieel deel van de totale bedrijfsvoering in de volle grond uitoefenen en mogen bedrijven door de uitbreiding niet omschakelen naar een glastuinbouwbedrijf. Het college stelt zich op het standpunt dat het gebied waarin het bedrijf van [appellant] is gelegen niet voor aanwijzing in aanmerking komt en dat sprake is van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.
2.6.1. [appellant] stelt in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Daartoe voert hij aan dat het college goedkeuring aan het wijzigingsplan had moeten verlenen, nu niet ter discussie staat dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan en het college geen ruimer toetsingskader mag hanteren. [appellant] stelt verder dat het college ten onrechte heeft getoetst aan de Beleidsnota Glastuinbouw, terwijl aan de op 25 september 2007 vastgestelde Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen had moeten worden getoetst. [appellant] betwist dat het college bevoegd is om gebieden aan te wijzen die voor uitbreiding in aanmerking kunnen komen. Volgens hem is het gemeentebestuur hiertoe bevoegd. Verder wijst [appellant] erop dat het standpunt van het college dat in de omgeving tuinbouwbedrijven aanwezig moeten zijn die gebruik maken van teeltondersteunende kassen niet is verwoord in een beleidsnota of structuurvisie. [appellant] stelt dat het college de procedure doelbewust heeft vertraagd, om zo bij een hernieuwd besluit nieuw beleid als toetsingskader te hanteren. Tot slot voert hij aan dat het college de omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf ten onrechte opnieuw aan de orde stelt.
2.6.2. Gelet op het in overweging 2.1 vermelde toetsingskader, faalt het betoog van [appellant] dat de belangenafweging beperkt dient te worden tot de vraag of aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Uit het bestreden besluit volgt dat het college het wijzigingsplan heeft getoetst aan de Beleidsnota Glastuinbouw. Weliswaar was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen vastgesteld, maar op pagina 7 van deze beleidsnota staat dat in het beleid onderscheid wordt gemaakt tussen teeltondersteunende kassen en teeltondersteunende voorzieningen en dat deze beleidsnota betrekking heeft op de laatste groep. Het beleid voor teeltondersteunende kassen is neergelegd in de Beleidsnota Glastuinbouw. Nu het bouwblok in het wijzigingsplan is vergroot ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande kas, heeft het college terecht getoetst aan de Beleidsnota Glastuinbouw.
2.6.3. Het betoog van [appellant] dat het college doelbewust de besluitvorming heeft vertraagd om op grond van nieuw beleid goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan, mist feitelijke grondslag, omdat ten tijde van het nemen van zowel het eerdere goedkeuringsbesluit als het bestreden besluit de Beleidsnota Glastuinbouw op de situatie van [appellant] van toepassing was.
2.6.4. In de Beleidsnota Glastuinbouw staat dat onder voorwaarden binnen de Agrarische Hoofdstructuur (AHS)-landbouw een verruiming (boven de 0,5 hectare) van teeltondersteunende kassen wordt toegestaan. Verruiming mag alleen plaatsvinden in door Gedeputeerde Staten aangewezen gebieden. Tevens gelden de voorwaarden dat de teeltondersteunende kassen mogen groeien tot maximaal 1,5 hectare per bouwblok en dat geen sprake mag zijn van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf, waarvoor advies zal worden gevraagd aan de Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB).
Gelet op de tekst van de Beleidsnota Glastuinbouw zijn de drie geformuleerde voorwaarden cumulatief.
Anders dan [appellant] betoogt is, gelet op het voorgaande, niet in te zien waarom het college niet bevoegd is tot aanwijzing van gebieden waarin groei tot maximaal 1,5 hectare aan teeltondersteunende kassen is toegestaan. Vast staat dat nog geen gebieden zijn aangewezen. De omstandigheid dat de aanwijzing van de gebieden niet heeft plaatsgevonden in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant, leidt niet tot het oordeel dat het college nalatig heeft gehandeld. De Interimstructuurvisie Noord-Brabant betreft een document waarin het ruimtelijke beleid van de provincie in hoofdlijnen is uitgewerkt, terwijl het beleid inzake glastuinbouw nader is uitgewerkt in de Beleidsnota Glastuinbouw.
2.6.5. Vooruitlopend op de aanwijzing van gebieden, is door het college beoordeeld of het gebied in de omgeving van de Jan Teunisstraat voor aanwijzing in aanmerking komt waarbij aansluiting is gezocht bij de voorwaarden die zijn opgesteld ten behoeve van de verruiming van teeltondersteunende kassen in het vastgestelde Reconstructieplan "De Baronie". Gebieden kunnen voor verruiming van teeltondersteunende kassen in aanmerking komen als er een duidelijke concentratie van tuinbouwbedrijven aanwezig is die reeds gebruik maken van ondersteunende kassen. De Afdeling acht dit door het college gehanteerde criterium niet onredelijk.
Uit het bestreden besluit blijkt dat een voorbereidingstraject over het aanwijzen van gebieden reeds is gestart. Ter zitting heeft het college toegelicht dat dit traject nog lopende is, maar dat er inmiddels concrete voorstellen liggen welke gebieden aangewezen gaan worden. Het college heeft voorts ter zitting verklaard dat Halderberge - waar het bedrijf van [appellant] is gevestigd - naar stellige verwachting niet zal worden aangewezen als gebied waar verruiming van teeltondersteunende kassen is toegestaan. Het college heeft zich, in het licht van deze omstandigheden, terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het moet gaan om een aangewezen gebied, zodat geen verplichting bestond om van het beleid af te wijken.
Dat het college, ondanks de eerdere uitspraak van de Afdeling, in het bestreden besluit opnieuw is ingegaan op de vraag of in onderhavig geval sprake is van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf, behoeft geen bespreking, aangezien het om cumulatieve voorwaarden gaat. Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan in strijd is met het provinciaal beleid.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.8. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van schade die [appellant] stelt te hebben geleden als gevolg van de vertraging in de besluitvorming overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 8:73, eerste lid, van de Awb geeft de rechter de bevoegdheid om, indien hij het beroep tegen een besluit gegrond acht, de betrokken rechtspersoon te veroordelen in de schade die een partij door dat besluit heeft geleden. Het verzoek om schadevergoeding, dient te worden afgewezen, nu het beroep ongegrond is.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit omtrent goedkeuring;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009
317-586.